Het is augustus, de vlinderstruiken in de tuin bloeien volop, de seizoenen zijn rond. Er is het afgelopen jaar geen moment geweest waarop ik terugverlangde naar ‘de boot’ in Alkmaar. Het voelt als totaal vanzelfsprekend dat ik hier woon. Alsof deze plek mij heeft uitgekozen in plaats van andersom.

Ben je nu je er dichterbij woont ook vaker op het wad te vinden, vragen vrienden terecht. Dat was immers een belangrijke redenen om deze kant op te verhuizen. Het eerlijke antwoord is nee. Ik struin wel veel rond in de omgeving. Op zondagen trek ik er op uit, maak ik wandelingen rond telkens weer een ander dorp. Zo omcirkelde ik Den Andel, Middelstem, Hornhuizen, Zeerijp, Eenrum, Tinallinge, Sauwerd en Garnwerd. Regelmatig sta ik op een dijk, maar dat is nog geen garantie dat je het wad of de zee ziet, valt ook fotograaf David van Dartel op wanneer hij een reportage maakt over jongeren in het noorden. (Ommelanden – David van Dartel)
Hij verblijft een paar maanden net buiten Usquert in een oude boerderij aan de Middendijk, een weg langs de uitgestrekte Noordpolder, het laatste op zee gewonnen akkerland. ‘De jongeren die ik spreek en fotografeer zeggen: we hebben helemaal niet het gevoel dat we aan zee wonen’. Langs de Noord-Groningse kustlijn zijn de golven vaak ver weg, achter het wad. Er zijn amper plekken waar de kust toeristisch kan worden beleefd’. Wat mij betreft waar en niet waar tegelijk: Mensen leven hier inderdaad met de rug naar de zee, tegelijk is de zee in alom aanwezig in alles wat je hier ruikt, ziet of voelt.
Tuin
Maar dat je hier een beetje moeite moet doen voor de zee is niet de eigenlijke reden dat ik haar niet zoveel gezien heb. Ik ben dit eerste jaar gewoon wat dichter bij huis begonnen, in mijn eigen tuin. Mijn nichtje Anne-Mieke vraag ik nog voor de verhuisdozen goed en wel zijn uitgepakt een ontwerp voor een ‘wilde tuin’ te maken, met bij de streek passende bloemen en planten. In het vroege voorjaar maken de eerste stoeptegels plaats voor bessenstruiken. Een groot deel van het saaie gazon gaat op de schop en wordt omgetoverd tot een gezellige bio-diverse chaos, waar boontjes, bloemen, aardbeien en kruiden door elkaar groeien alsof ze nooit anders hebben gedaan. Op de berg met afgestoken graszoden ontstaat een nieuwe wildernis met bramen en frambozen, een walhalla voor insecten.
Omdat ik het overgebleven stuk gras nog steeds saai vind, neem ik tijdens mijn wandelingen steevast een schepje mee in mijn rugzak. Wanneer ik onderweg een mooie grassoort, klaver, of andere vrolijke wilde weidebloem tegenkom, steek ik er een plantje van uit -nooit de eerste, nooit de laatste, alleen als iets in overvloed groeit en bloeit- om het weer thuis een plekje te geven in het saaie gazongras, waar ik ook een appel- en een perenboom plant. Volgens Anne-Mieke kun je de biodiversiteit in je tuin een extra boost geven door ervoor te zorgen dat er ook iets van water is. Dus graaft Isa een vijver die na een paar maanden al volledig is omgroeid door oeverplanten. In de vijver zelf niet alleen waterplantjes maar inmiddels ook kikkertjes die snel het water in plonsen zodra ik -of een van de buurkatten- te dichtbij komt.
Handen in de klei
Bij dat alles is het mooi de seizoenen over tuin te zien trekken. Kleurige bladeren in de herfst, verstilling (en een keer een klein beetje sneeuw) in de winter, het voorjaar dat begint met witte bloesem aan de takken van de pruimenboom die over het tuinhuisje hangen, waarna telkens weer een nieuwe verrassing volgt; staan er opeens tulpen in de voortuin, pioenrozen langszij, een paar weken later kleurt de achtertuin geel, nog weer later blauw en paars. En nu de seizoenen rond zijn hangen de takken van de pruimenboom barstens vol pruimen en bloeien de vlinderstruiken dus voluit. Je kunt zeggen dat de tuin mij dit eerste jaar van het Wad afgehouden heeft. Je kunt ook zeggen dat ik er, de handen in dikke zeeklei, nog nooit zo diep in gezeten heb. Dit is waarvoor ik hier gekomen ben: niet steeds maar weer op pad: maar de nadruk op aarden.
Basis opstelling
Als het gaat om het landen in de mensenwereld kies ik voorzichtig mijn pad. Ik wil niet die Randstedeling zijn die hier een huis koopt en zich vervolgens met van alles gaat bemoeien. Tegelijk wil ik ook niet een verstopte dorpsgenoot zijn die nergens belangstelling voor heeft en op wie je niet kunt rekenen. Dus ga ik op een zondag naar de kerk als een allervriendelijkste mevrouw me daartoe uitnodigt. Laat ik mijn gezicht zien op een avond over het dorpsloket, en doe ik vrijwilligerswerk in buurdorp Den Andel. Maar stiekem vind ik het ook reuze fijn dat het hier zo stil is en dat er op geen enkele manier aan me getrokken wordt. Ik hoef niet zo nodig iedereen in het dorp te kennen, kies positie op de plek waar ik altijd en overal positie kies: niet binnen, niet buiten, maar aan de rand van de groep. Die basisopstelling verandert niet opeens met een verhuizing.
Dagje Borkum
Wel ben ik in het Hemelvaartweekend een dagje terug geweest naar Borkum, het eerste Duitse Waddeneiland na Schiermonnikoog. Ik heb dit eiland voor het Waddenproject al jaren geleden ‘afgevinkt’, maar als je in Baflo de trein neemt richting de Eemhaven stap je een half uurtje later fluitend op de veerboot naar Borkum. Het wordt een dag met twee gezichten. ‘De wandeling naar de oostpunt was prachtig’, noteer ik die avond in mijn opschrijfboekje. ‘Hier en daar een groepje mensen dat het zelfde pad bewandeld, het heeft iets van een bedevaart. Van de Wadkant met haar slinken en sleuven via de duinen naar de zeekant. Een meeuwenkolonie, een prachtige brug over kristalhelder water, een door stokken gemarkeerd pad tot aan de zee. Zit een uur -misschien langer- aan de vloedlijn, de zon op mijn gezicht en benen, het ruisen van de zee, uitzonderlijke windstil, zo fijn. Een paar plukjes andere genieters op dit verre stukje strand. Een meisje en een jongetje spatten elkaar nat in het water, wat een plezier. Doe mijn ogen dicht, luister, voel, alles is goed’.
Ik heb de punt achter ‘alles is goed’ nog niet gezet, of mijn zus belt vanuit een rijdende ambulance dat ma een hartinfarct heeft gehad, ‘ik weet niet of dit goed gaat aflopen’. Als ik later die nacht in het ziekenhuis een hand in mijn broekzak steek, voel ik de steen die ik meenam van het strand. Alsof hij nog gloeit.

