Eilanden bezoeken is niet iets voor slaapkoppen. We hebben een huisje op het schiereiland Nordstrand gehuurd op nog geen tien minuten lopen van de haven. Alleen blijkt dat de veerboot naar Hooge niet vanuit deze haven vertrekt maar vanaf een veerterminal helemaal een de andere kant van Nordstrand. Dus crossen we om zeven uur ’s ochtends in allerijl op twee mini fietsjes die we gelukkig in de schuur aantroffen dwars over het eiland. Op de momenten dat we niet naar adem happen kijken we goed om ons heen.
Paar boerderijen en een café
In de laatste eeuwen is het Noordfriese kustgebied ingrijpend veranderd. De ruggen van zand en keileem uit de voorlaatste ijstijd waar Sylt, Amrum en Föhr op liggen zijn onveranderd, maar de rest van de kustlijn is flink aan het schuiven gegaan. Van een groot gebied dat vroeger deel uitmaakte van het vasteland zijn alleen de eilanden Pellworm, Nordstrand en Nordstrandischmoor overgebleven. De verzameling terp-eilandjes, de ‘Halligen’ die hier voor de kust liggen, zijn ontstaan door opslibbing op de oude ondergrond. Om zich tegen stormvloeden te beschermen, wierpen de kustbewoners kunstmatige aarden heuvels op. De bewoners van de Halligen leven nu nog altijd op deze terpen. Na de stormvloed van 1962 werden de terpen van de Halligen tot drie meter boven gemiddeld hoogwater opgehoogd. Nu moeten de terpen nog meer opgehoogd worden omdat het aantal zware stormen toeneemt en de zeespiegel stijgt. We zijn onderweg naar een van deze uit terpen bestaande eilandjes: Hallig Hooge.
Al snel na afvaart doemen de eerste terp-eilandjes op uit zee, Sudfall, Hamburger Hallig, Hallig Habel. Vaak niet meer dan een paar huizen, een boerderij met een paar schuren, een café. Van een afstandje heeft het bijna iets mystieks. We varen door. Schuin achter ons de monumentale ruïne kerktoren van Pellworm, aan de horizon de vuurtoren van Amrum, en daartussen doemt uit het niets Hallig Hooge op. Een betoverende aankomst, dit droom je wanneer je als kind over wonen op een eiland fantaseert. Tien terpen (warften) die uitsteken boven een ruige vlakte die wordt doorsneden door slenken en kreken. Op de eerste terp vlak bij de afmeerplek een verzameling blauw en groen geschilderde schuren.
Postbode
De postbode stapt als eerste van boord, sjouwt zijn volle tassen naar het postautootje op de kade. Voor de overige bezoekers staat een paard en wagen klaar voor vervoer richting de hoofdterp van het eiland, tevens toeristisch centrum. Je kunt er ook voor kiezen bij de blauw/groene schuren een fiets te huren, maar wij houden het op een wandeling. Volgens de informatie in de folder wonen er 37 inwoners op Hooge, dat zou 3,7 inwoner per terp betekenen, als ik in de gauwigheid het aantal huizen per terp tel zijn dat er denk ik toch wat meer. Dat verklaart dan misschien ook de aanwezigheid van een supermarkt, hoewel ook toeristen en bewoners van omliggende Halligen hier hun boodschappen doen. Bewoners van de Halligen waren traditioneel boeren die hooi en vee verkochten op het vasteland. Ze visten voor eigen gebruik, en gebruikten koeienmest als brandstof. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen de eerste toeristen naar de Halligen, en inmiddels hebben steeds meer bewoners hun werk buiten het eiland. Toch is de saamhorigheid gebleven. Wanneer ‘s avonds de laatste veerboot is vertrokken wordt het stil op het eiland, als je hier elkaar niet helpt, op wie kun je dan rekenen?
Wel water, geen ramp
De hoofdterp waar zich ook het informatiecentrum bevindt is duidelijk ingesteld op veel toeristen. Later op de dag zullen er boten vol dagjesmensen aanmeren, maar nu is het nog vroeg in de ochtend, het is bovendien slecht weer. We kijken in een klein zaaltje met een paar andere bezoekers naar een korte film waarin verslag wordt gedaan hoe het water bij storm en hoog water -zo’n drie tot vijf keer per jaar- het eiland binnen enkele uren overspoeld. Als het water komt moet alles, maar dan ook alles, als de wiedeweerga op de terpen; van auto’s tot vee, want het water komt snel, met grote kracht, en overstroomt al het land tussen de terpen, wegen en sloten incluis. Het lijkt op de beelden die wij kennen van de watersnoodramp in Zeeland, maar een ramp is het niet, want dit gebeurt hier al eeuwen, men is er op ingespeeld, het hoort er bij. Het maakt de beelden niet minder indrukwekkend. Water dat over het eiland kolkt en een dag later verbazend snel via slootjes, kreken en een sluisje weer in de Waddenzee belandt. Als we weer buiten staan kijken we met andere ogen naar het eiland.
De meeste andere Halligen worden nog veel vaker overstroomd. Hooge en Langeneß krijgen aan het begin van de 20e eeuw zomerdijken, die aan de basis met graniet- en basaltstenen beschermd worden. Alleen in de winter, als er zwaardere stormen zijn, spoelt het water er nog overheen. Het gevolg van de dijk is wel dat het land op deze Halligen niet meer hoger wordt door opslibbing. Ook de vegetatie is veranderd, omdat het zoute zeewater niet meer zoveel invloed uitoefent. De aan zout water aangepaste planten zoals kweldergras, lamsoor en zeeaster verdwenen en daarvoor in de plaats zijn klaver en andere typische weideplanten gaan groeien.
‘Groene hei’
Ook het kerkje van Hooge staat op een terp. In eerste instantie herkennen we het niet als kerkje, denken dat het de grootste herenboerderij van het eiland is, eenmaal binnen snap je goed dat mensen zich hier door de eeuwen heen veilig en beschermd waanden. Op een van de tien terpen bevindt zich zelfs een piepklein eiland-schooltje. Ik fantaseer hoe het moet zijn om op te groeien op een eiland als Hooge. Onwillekeurig denk ik terug aan het dorp en het huis waar ik zelf opgroeide: Ik ben tien, loop van de school in de Achterstaat, via de Middenstraat, door de Tussenstraat naar ons grote witte huis aan de Voorstraat. Overzichtelijker wordt het leven niet. In de bijkeuken ruikt het naar konijnenvoer, ik trek mijn overal en laarzen aan, rommel even in de schuur, dan door het tuinhekje de boomgaard in richting de dijk, de uiterwaarden (‘ groene hei’), naar de oever van de Linge. Daar ligt een oude kano, lek, maar je kunt er mee varen. Eindeloos in mijn eentje op pad, kijken, luisteren, ruiken, voelen, proeven. Ik was een fysiek jongetje, tot ik ging wonen in mijn hoofd.
Kleine kolonie
e lopen richting het kleine jachthaventje. De weidsheid van dit boomloze landschap is een attractie op zich, daarboven de veelkleurige lucht die net als de kleurenkaart in een schilderswinkel via blauw, paars, en roze langzaam overgaat in wit. Voor ons voert een straaljagerbataljon vogels (Sternen?) duikvluchten uit, pikt het ene na het andere visje uit het water. Aan de andere kant van het sluisje hebben een stuk of tien bootjes aangemeerd voor de nacht, een enkel bijgeplaatst tentje en het havengebouwtje op palen maken de kleine mensen kolonie compleet. Het waait flink, niet echt lekker weer om eens rustig voor je bootje of tent te gaan zitten, maar als straks de wind gaat liggen en de avondzon over het stil geworden eiland schijnt… Ik snap dat mensen hier willen blijven, al is het maar voor een nacht.
Fijn dat je er was…
Als de veerboot ons weer op komt pikken stapt ook de postbode weer aan boord. De tas is leeg, de klus is geklaard. De meneer van de fietsverhuur gooit de touwen los. Hij kijkt vriendelijk maar ik verbeeld me dat in zijn hoofd stiekem dat ene zinnetje van Pippi Langkous spookt: ‘Fijn dat je er was, maar nog fijner dat je weer weggaat.’