We staan om zeven uur op, en fietsen op onze veel te kleine fietsjes tegen de wind in naar de haven van Nordstrand. Vanaf hier zal een snelboot ons naar Amrum brengen, een van de grotere Waddeneilanden in het Duitse deel van de Waddenzee. Onderweg kijken we verlekkerd naar een serie ‘mini eilandjes’ aan de horizon, de zogenaamde Halligen, die later deze reis gelukkig ook nog op ons programma staan. Na een tussenstop op Hallig Hooge zet de boot koers richting de vuurtoren van Amrum.
Eerste indruk
Eerste indrukken zijn blijvend. Onderzoeker en journalist Malcolm Gladwell heeft er jarenlang onderzoek naar gedaan. Zijn belangrijkste bevinding: in een ontmoeting draait het slechts om de eerste paar seconden, waarin ons brein een oordeel velt. In dat licht bezien is het onbegrijpelijk dat het eerste beeld dat van Amrum oprijst wanneer we op de haven afkoersen, wordt bepaald door lelijke hotels. Welke idioot heeft hier toestemming voor gegeven? Want in tegenstelling tot Gladwell die concludeert dat zo’n eerste indruk eigenlijk altijd blijkt te kloppen, blijkt Amrum op het tweede gezicht veel aantrekkelijker. Want naast die hotels een enorm wijds strand, uitstrekte hagelwitte duinen en die roodwitte 41 meter hoge vuurtoren, waarbij de eerste aanblik snel is vergeten.
Stipjes
Met de schrik van buur- en jetset-eiland Sylt nog in de benen, voelt de sfeer in Amrum direct goed. Dit eiland trekt ook toeristen maar niet de poenerige soort met te veel geld die dit ook willen laten zien. We lopen door Wittdun auf Amrum, bekijken het kerkje waar boven de kerkbanken allemaal bootjes zijn bevestigd aan het plafond. Dan aan het eind van een doodlopende straat een lange trap op om van het ene op het andere moment oog in oog te staan met het breedste strand van Europa (Hoewel Schiermonnikoog dit ook claimt denk ik dat Amrum wint). Hoe we ook turen, je kunt de zee vanaf deze plek onmogelijk zien. Heel in de verte ontwaren we twee stipjes, de enige vaste punten aan de horizon, dus daar lopen we maar naar toe. Het ene puntje blijkt na een half uur struinen een Pipo woonwagentje te zijn. Een echt huisje met strandstoeltjes en een heuse brievenbus er voor en bankjes, een verrekijker en kinderspeelgoed er in. Een plek om even uit te rusten, te schuilen voor de wind of als onverwacht het noodweer losbarst. Het andere stipje blijkt eveneens een minihuisje te zijn maar dan met een WC.
Hangmat
Een paar honderd meter verder, eveneens in het grote niets, een hangmat. Hoor er in mijn hoofd als vanzelf het liedje van Frank Boeijen bij dat ik vaak afluisterde op mijn walkman als ik vanaf mijn studentenkamer naar ‘De Sprankel’ fietste: ‘Geluk, geluk, is een hangmat waarin je lui ligt in de wezenloze stilte’. Zo’n hangmat is het inderdaad, een hangmat om in te mijmeren over vroeger. Wat was ik fanatiek in die jaren. Maar de wereld zo groot, mijn leven zo klein, waar heb ik mij toch altijd zo druk om gemaakt?
Haalbaar project
Al op jonge leeftijd word ik politiek actief. Belachelijk jong. Veertien ben ik, vijftien hooguit, wanneer ik als domineeszoon heel bewust de kerk verlaat, van zuil verspring, en mij aansluit bij de PvdA. Niet dat ik met slaande deuren uit de kerk vertrek. Maar er wordt mij te veel gepraat en te weinig gedaan. En je kunt toch niet serieus menen dat het echte leven pas begint na de dood? Misschien komt dat wat ik voel nog wel het meest in de buurt van dat wat ik -veel- later lees in een boek van Huub Oosterhuis: ‘Het Bijbelse land is een toekomst in de tijd, niet in de eeuwigheid. Het ligt achter een verre horizon, maar wel op aarde. In christelijke eeuwen is die toekomst in de hemel geprojecteerd. De horizon is rechtop gezet. Omdat men denkt dat een land van recht en vrede hier toch nooit lukken zal? Maar waarom niet, wordt er verlicht, modern, geroepen in de negentiende eeuw; waarom kan die betere wereld geen aardse werkelijkheid worden, klasseloze maatschappij, verzorgingsstaat, welvaart-staat, al naargelang een socialistische of een liberale profeet aan het woord was. De overtuiging groeit dat een rechtvaardige wereld maakbaar is, een haalbaar politiek project.’
Samen gaan we het flikken
Ook ik geloofde in dat politieke project. In 1987 ben ik op een IUSY festival in Valencia. Duizenden Jonge Socialisten van uit de hele wereld een week bij elkaar om elkaar te leren kennen, met elkaar te debatteren, feest te vieren. Meestal heb ik het niet zo op groepen, maar hier hangt het optimisme aanstekelijk in de lucht. Wat is er de afgelopen honderd jaar al veel bereikt. Als Felipe González, de eerste sociaal-democratische premier na Franco, op die warme zomeravond in witte hemdsmouwen het podium van de volgepakte arena beklimt, weten we het dan ook zeker: onze generatie zal doorgaan waar de vorige generatie gebleven is, samen zullen we de wereld definitief mooier en eerlijker maken, samen zullen we het gaan flikken!
Hoop en optimisme
Inmiddels ben ik ouder en wijzer. De wereld zit verdomd lastig in elkaar en Felipe Gonzalez bleek ook al geen heilige. Bovendien vertelt mijn reisgenote, die toevallig ook bij datzelfde IUSY festival aanwezig was, dat zij zich van Gonzalez weinig herinnert. Haar beeld van de week blijkt vooral bepaald doordat de vrouwen niet alleen naar het toilet konden, zonder te worden lastiggevallen door een groep mannelijke socialisten uit landen waar je op je 40ste ook nog tot de jonge generatie behoort. Maar, bedenk ik mijmerend in mijn hangmat, ik gun alle jonge mensen de energie die vrijkomt bij het idee dat jouw generatie beslissend kan zijn. Vertegenwoordigen hoop en optimisme geen waarde in zichzelf? En opeens weet ik ook weer hoe het liedje van Frank Boeijen verder gaat: Maar ik hoor het ruisen in het glas tegen mijn oor, ik hoor iemand fluisteren in het glas tegen mijn oor, ik hoor het antwoord in het glas tegen mijn oor: Ga door, ga door…
Chips en biertje
De zee is vanaf hier nog minstens één kilometer verder, een snelle duik zit er hier niet in. We verleggen onze koers richting de vuurtoren, lopen over vlonders door de duinen. In andere jaargetijden stroomt hier onder de vlonders water richting de Wriakhörnsee, duinmeertje en vogelparadijs. Via een echte duincamping, zo eentje als Stortemelk op Vlieland met zo te zien ook dito publiek, vervolgen we onze weg naar Nebel, het grootste dorp op het eiland met een oud en karakteristiek centrum. Bij de kerk staat de dominee in de deuropening te wachten op een begrafenis stoet die langzaam het Kerkepad op draait. Het weerhoudt toeristen er niet van de bijzondere grafstenen rondom de kerk te besturen. De ongeveer 250 stenen staan voor het grootste deel nog op hun oude plaats en berichten in het Hoogduits of Latijn uitvoerig over de levenswandel van de overleden personen. We drinken koffie, eten er een taartje bij, en lopen via het wad weer terug naar Wittdun waar we ons met chips en een biertje nestelen in een strandstoel op het havenplein. Misschien is dat wel het relaxte van dit eiland, dat het zo gewoon is, dat je er letterlijk zo lekker rond kunt hangen.
Hebberig
Reizigers verzamelen zich voor de laatste boot. Nou ja, boten, want de haven van Amrum bijkt een waar waddenknooppunt. ‘Overstappers voor het eiland Fohr, uw aansluitende boot vertrekt over vijf minuten’, klinkt het uit de luidspreker. Amrum, Sylt, Fohr, de Halligen, het ligt hier zo vol eilanden, ik zou elke boot wel willen nemen. Of zoals mijn moeder zou zeggen: ik word hier zo hebberig van…